Debora Geertruida Duyvis is geboren op 17 februari 1886 te Amsterdam. Zij was de oudste dochter in een gezin van vier kinderen: Jan (1884), Debora, Hugo (1890) en Johanna (1892).
Zij groeide op als vrolijk meisje in een welgestelde familie en hield van tennissen, zeilen, zoals op foto’s is te zien. In 1906 is zij gedoopt bij de doopsgezinde gemeente.
Van Debora zijn ook leuke kindertekeningen bekend, waaronder één van een uitzicht uit haar kamerraam over de daken van Amsterdam. Deze zal ook te zien zijn op de tentoonstelling. Bij het uitzoeken van haar werk zijn daken een terugkerend thema gebleken.
Na de lagere school bezocht ze een kostschool eerst in Brussel, later in Bonn. Zij wilde graag naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten en deed daarvoor stiekem toelatingsexamen. Ze vertelde het haar ouders pas toen ze hiervoor geslaagd was. In 1911 werd zij toegelaten tot de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten, waar zij onder meer lessen gevolgd heeft bij prof. Johannes Aarts. Na de opleiding kreeg zij gelegenheid zich verder te ontwikkelen in de burijngravure bij de Antoon Derkinderen, een zogenoemde loge. Antoon Derkinderen zal Debora blijven stimuleren in haar werk, ook na haar specialisatie.
Op de academie leert ze Rik Roland Holst kennen, wanneer hij daar directeur wordt. Ze blijven met elkaar corresponderen over hun werk en hun vorderingen daarbij.
Al spoedig huurt zij een eigen atelier aan de Herengracht 124/128 in Amsterdam, waar zij haar hele artistieke werkzame leven gebruik van zal blijven maken.
In 1919 maakte zij met haar ouders haar eerste luchtvaart met de Blackburn Kangaroo, daarvan vonden wij een rekening van 40 gulden per persoon. Dit avontuur heeft ze vastgelegd in één van haar schetsboekjes.
Debora hield veel van andere omgevingen en haalde hier ook veel inspiratie uit. Zo maakte ze een reis naar Italië van 8 maanden (1921), woonde ze een jaar in Parijs (1922) en maakte ze verschillende reizen naar Denemarken, Zweden, Engeland, Corsica, Frankrijk (Bretagne) en Spanje. Vaak waren dit reizen van ettelijke maanden. Meestal bezocht zij de kelinere, schilderachtige plaatsen, maar ook steden als Rome en Florence bezocht ze vanwege de musea. In Nederland was Amsterdam haar thuisbasis, maar verbleef ze ook veel in Veere en Enschede, waar ze ook familie had wonen. Van de reizen die ze maakte schreef ze veel brieven over haar belevenissen aan haar vader. Bij het lezen van deze brieven nodigt ze je uit om door haar (kunstenaars) ogen te kijken naar de omgeving. Zo beschrijft ze het blauw van de zee op een manier dat je zin krijgt om te zwemmen.
Na het overlijden van Aarts in 1934 wordt Debora gevraagd om professor te worden aan de Rijksacademie. Zeer tegen de zin van haar vader, accepteert ze deze baan niet. Ze denkt dat het professoraat met alle besognes eromheen haar kunstenaarschap in de weg zal staan.
Naar aanleiding van de tekeningen op de vele reizen ontstonden er burijngravures, houtsnedes en etsen die ze regelmatig exposeerde in Nederland en in buitenland. Ook was zij jurylid voor de Prix de Rome.
Tijdens de tweede wereldoorlog weigert zij zich in te schrijven bij de Cultuurkamer. Wanneer er buiten haar medeweten om werk van haar geëxposeerd wordt in het Boymans reageert ze furieus en laat haar werk onmiddellijk verwijderen van de tentoonstelling. Ondanks dat zij niet was ingeschreven bij de Cultuurkamer bleef zij opdrachten voor werk accepteren, zoals het maken van ex-librissen. De nieuwjaarswensen die zij altijd al rond stuurde kregen in deze tijd een maatschappijkritische strekking.
Na de oorlog bemoeit ze zich actief met de heroprichting van de beroepsvereniging van Grafici. Debora wil graag terug naar de oude situatie van voor de oorlog, maar de regering de verschillende beeldende kunst beroepsverenigingen wil fuseren. Daarnaast speelt het oorlogsverleden van de diverse kunstenaars een belangrijke rol en is er ruzie over een toelatingsbeleid. Hierop maakte zij de beslissing om zich uit deze vereniging, waar ze altijd zeer actief in is geweest, terug te trekken.
In deze periode maakt zij niet veel nieuw werk meer en ook maakt ze geen reizen meer. Wel blijft ze regelmatig aan exposities deelnemen, met name in het buitenland. In 1961 is haar laatste solo-expositie in Amsterdam bij Santer en Landheer.